HET ,,GEZIN."
Onder een zwaargrijze lucht lag de wereld druipend van den neerstriemenden regen . . .
Blank de glimmende straten. Troosteloos de huizen met de sluike, rillende regenfranjes van de daken. Ontredderd de tuinen, waar de broze planten bogen en sidderden. Huiverend de hooge boomen die in een ontzet niet-begrijpen van heel dit natte geweld verward hun kruinen bewogen . . .
De aarde was als met regen geslagen . . .
"Daar gaat je zalige Zondag," zuchtte Maryse Webers, den druipenden tuin inkijkend, waar het water neerplenste . . .
De ergernis bracht fronsen in het hooge voorhoofd, dat ze tegen het koele raamglas drukte.
"Toe, Maryse, draai 's een opwindende plaat," verzocht Inez, de oudste.
Ondanks haar wrevel schoot Maryse in een lach. Ze draaide zich half naar Inez toe.
"Heb je wel eens een ferm pak slaag gehad, Inez? Zie je dan niet, in wat een haaienhumeur ik ben?"
"Daarom juist! Licht, dat een vroolijk muziekje je daarvan afhelpt. Draai de Carioca bijvoorbeeld. Of nee, draai mijn plaat je maar. "Mamma Inez" blijft toch altijd een denderende rumba, al is ie dan ook walgelijk antiek."
Maryse sprong van het raamkozijn af. Ze hief hoog haar jonge armen, boog het blonde hoofd zoover ze kon achterover.
"Och ja," zei ze dan. "Anders valt er toch niet veel uit to spoken niet dit waanzinnige weer."
"Dit walgelijk waanzinnige weer, moet je zeggen,"
1
Inez lachte. Als Maryse in een min of meer ongenietbare stemming was, morde en schold ze in alliteratie. Het was wel komisch.
"Och, jij," zei Maryse lamlendig, terwijl ze zich bukte voor de lage gramofoonkast. "Zeg 's kabouter, wil jij daar 's vandaan gaan? Wat zit jij daar uit to voeren?"
Naast de kast zag ze plotseling het grappige, ronde gezichtje van Gnoom opduiken.
"Neel!! Niedoen!!!" klonk het verontwaardigde protest. "Mag nie hiew kome'!"
De kleine, dikke handjes duwden tegen Maryse's onwillige knieen.
"Wat speel je kobold?" Maryse greep de mollige knuistjes in een hand vast.
"Ondeweweld," vertelde Gnoom, toch wel gevleid door de belangstelling van zoo'n groot mensch als Maryse. "He?!! Watte?!!"
"Ditte ben de ondeweweld en ikke ben de moedew en alle duivetjes moete baje. Met zeep."
"Wil kijken," zei Maryse dwaas op haar hurken zit-ten blijvend. Ze vouwde haar armen om haar knieen en keek geamuseerd toe, hoe het heele rijtje poppen in de groote prullemand verdween onder een zwarten doek. En een verheven voldoening lag er over Gnoom's gave, ronde gezichtje gestempeld.
"Wat spookt dat kind uit?" vroeg Inez vanaf haar teekentafel.
Maryse wendde zich om.
"O, niks bijzonders. Een belle spelletje. Wel opwindend, geloof ik."
Inez schoot in den lach. Gnoom's vindingrijkheid op het gebied van bizarre spelletjes was phenomenaal. Waar ze die allemaal vandaan haalde, mocht de hemel weten. Ze keek verteederd naar het hoekje bij de gramofoonkast.
Het blonde hoofd van Maryse in aandacht gebogen naar Gnoom's sluike, donkere pagekopje.
Gnoom, die vier was.
En Maryse, die met haar twintig jaren nog doen kon, soms, als een dwaas kind . . .
Inez zuchtte even. En zij zelf? Vier-en-twintig was ze, en het "hoofd van het gezin," zooals Maryse wel
2
eens met een spotlach zeggen kon. Maar had Allan, den laatsten keer, dat hij met verlof thuis was, — was dat wezenlijk alweer ruim drie maanden geleden? — niet gezegd, met den vaderlijken lach, die hem eigen was: "Nou, jullie bent me een fraai stel! Het lijkt er waarachtig veel op, dat ik drie dochters bezit, inplaats van een enkele. Kinderen!!! He kobold? Zijn dat nou twee groote tante's? Zijn dat ook geen twee kindjes van pappa?"
En Gnoom, in verrukking, had op zijn hoofd getrommeld en vanaf zijn schouder gegild: "Ja-a-a-a!! Heb pappa veel kindjes !I! Ikke ee' kindje va' pappa en Mawyse ee' kindje va' pappa, en Mamm' Inez ook ee' kind je va' pappa I Oe-oe-oe !!!"
Ja, vindingrijk was Gnoom! Opnieuw glimlachte Inez. Had ze haar bijnaam ook niet aan Gnoom to danken?
Nee, eigenlijk aan Maryse, toen het wijsje z'n intrede deed. Die had het als een grap een keer gelanceerd. En
Gnoom had het direct in haar pienter bolletje geprent en
van dat moment of niet anders willen zeggen. Mamma Inez, de naam, die nu algemeen gangbaar was geworden . . . Als Maryse hem zei, stonden haar spottende oogen teeder en was haar glimlach zacht. En wanneer Allan hem gebruikte, lichtte er in zijn blik een grootere warmte, om een woord, een daad, een moment van wederzijdsch vertrouwen .
En Gnoom, och, Gnoom was al Lang weer vergeten, dat Mamma Inez een bijnaam was, die als grapje was
ontstaan. Voor Gnoom was het de naam geworden. En de plaat op de gramofoon, was "het liedje, dat ook zoo heette." Komische, kleine kabouter!
Onwillekeurig keek Inez op naar de crayonteekening boven de piano. Gnoom, als slapende baby van drie
maanden, het ronde, donkere hoofdje, vol zijzacht pluizig
haar in de omlijsting van veel wit, het teeder gesloten knuistje tegen het ronde wangetje . . . Het was Joss' laatste
werk geweest.
Een maand voor ze ziek werd, was het afgekomen. En nog zag Inez Joss' lieve, innige oogen, die de teekening als het ware overkoesterd hadden met teederheid: "O, Moeder, lijkt ze niet wonderprachtig?! Dit is mijn beste werk, sinds maanden!!!"
Over de wieg had dan haar zachte gezicht zich gebogen en gestreeld had ze met haar blik het slapende kind . . .
3
Ja, toen was moeder er nog geweest . . .
Ook nog, toen in den ontredderden tijd na Joss' dood Allan verbeten en radeloos zich door de dagen vocht en haar sterkende nabijheid zocht als een kind . . .
Wel moeilijk was dat jaar geweest . . .
Zoo kort op elkaar en zoo hevig waren de slagen gevallen, eerst Joss, toen moeders ziekbed, moeders heengaan . . . En toen was Allan er niet eens geweest. Hij had geen twee weken nadat Joss gestorven was, zijn benoeming tot resident gekregen in Tapanoeli, en was zoo gauw mogelijk weggetrokken, na een moeilijk afscheid van hen alien, van het kindje, van al de herinneringen . . .
Het bericht van moeder's ziekte, die zoo'n ernstig verloop kreeg, bereikte hem eerst, toen alles reeds voorbij was . . . Van Medan uit was hij gekomen, per vliegtuig. Even voor de begrafenis . . . Het ging allemaal zoo gauw, zoo onwezenlijk . . . En met z'n drieen hadden ze toen wanhopig en verbijsterd gestaan tegenover het felle leven, dat zich plotseling zoo schrijnend en meedoogenloos aan hen opdrong.
Elk uur van de komende dagen leek te wonden. Elke gedachte gaf een zeerte, elk woord was leed . . . En je wilde wel, dat je totaal gevoelloos en gedachteloos de dagen door kon komen, totdat al het scherpe verdriet en de wanhoop verstild en vervaagd zouden zijn...
Doch daar was het kind je, dat rozig en onbekommerd haar blije kirgeluidjes rondstrooide in de zorgvolle wereld rondom. En daar was het leven, dat drong en de werkelijkheid, die noodzaak werd...
Alles, dat dwong tot denken in een bepaalde richting . , . Alles, dat zoo beangstigend duidelijk werd voor je aarzelend hart . . .
Allan, die weer weg zou moeten. Die z'n radeloosheid verbeet en z'n onmacht tegenover al dit verwarrende niet kon bekennen. Die met schuwe oogen je aan kon staren, als een bang kind in gespannen, wanhopige verwachting . . .
En daar was Maryse, die nog school ging. Die nog zooveel zorg en leiding behoefde. Maryse, met haar wonderlijken, grilligen, moeilijken aard . . . Allan weg.
4
En Maryse en het kind, die verzorgd achter moesten blijven . En je voelde je zoo onzeker tegenover het leven met je twintig jaren en je pasverworven hoofdakte. En al je langzaam vervliegende toekomstillusies . . .
Wat je al niet allemaal gedroomd had in het afgeloopen jaar! Op eigen beenen staan. Je eigen brood verdienen. Een persoonlijkheid worden in de maatschappij. Heel het wonderlijke leven leeren zien met de oogen van een zelfstandig mensch . . . Teekenen, lessen nemen, . na een jaar of twee naar Holland, de teekenacademie . . Moeder had het immers zoo reeds uitgesponnen. En de toekomst had zoo veilig en zoo lichtend geleken . . .
En in een jaar . In enkele weken . . .
Die dagen, dat je iets in je voelde groeien, iets onontkoombaars, iets onvermijdelijks, waar je je tegen verzette, onbewust, omdat je het 't eind wist van zooveel . . . Maar het was sterker dan je zelf.
Allan's hulpelooze aarzeling . . .
Maryse, die ontroostbaar en opstandig tegenover alles
stond met al de onbeheerschtheid, die haar eigen was. Het kind je in de wieg, dat schreide en lachte en eischte. Alles leek to eischen. En de dagen gingen onverbidde-
lijk voorbij en de tijd drong . . .
En dan ineens het oogenblik, dat je den strijd opgaf ... Dat je besefte en wist en zag ...
Besefte, wat er van je geeischt werd.
Wist, wat je plicht was.
Zag, hoe het leven voortaan zijn zou.
En met bevreemding merkte je, dat deze klaarheid in je hart geen pijn meer gaf. Alleen maar alles rustig maakte, en alles vereffende.
Dit, wist je, was het eind van alle onzekerheid, alle onrust, die de dagen zoo beklemmend had gemaakt. Bevrijd voelde je je en de blijmoedigheid, waarmee je Allan's aarzelende tegenkanting bestreed, al zijn protesten wegsloeg, was echt . . .
"Inez, dat kan toch niet, dat mag je immers niet. Al je plannen, je mooie toekomst. Ik had al een ander plan. Tante Jo ..."
5
Verontwaardigd was ze geweest! Tante Jo... Het idee! . "Tante Jo leeft van louter principes," had moeder zich eens laten ontvallen.
"Vandaar zeker haar draadfiguur," had Allan zelf toen nog smalend geantwoord.
Maryse en Gnoom, opgroeiend in tante Jo's omgeving. "Dat meen je niet!" had ze driftig gezegd.
Neen, Allan had het ook niet gemeend. Maar de toekomst had hem zoo wanhopig geleken. En hij had niet aan een andere uitkomst durven denken . . .
"En nu biedt die andere uitkomst zichzelf aan," had Inez, ongeduldig haast, gezegd. "Toe jongen, maak de dingen toch niet nog moeilijker dan ze al zijn. Ik wil je bekennen, dat dit besluit me strijd heeft gekost. Maar ik heb alles lang en breed overwogen. En ik kan niet anders. Ik zou nooit meer rust kunnen hebben als ik dit niet deed. leder mensch krijgt een bepaalde taak in het leven en dit is de mijne . . . Maar maak jij dan ook niet zooveel onnoodige bezwaren . . ."
Achter een ruw gebaar had hij z'n ontroering verborgen.
"Inez!"
"Ja, Schlus!" Ze had een luchtigen lach gehad en een luchtig gebaar. En toch even nog den weemoed voelen schrijnen om wat niet meer zou kunnen. Doch het nieuwe gevoel van bevrijding en volwassen zijn was gebleven.
En toen 's avonds Maryse, die het nieuwe plan hoorde, verlicht uitriep: "He, gelukkig! Ik ben toch zoo als de dood geweest dat we bij tante Jo zouden ingekwartierd worden. Nu blijft alles tenminste net als vroeger." Toen had Inez zich plotseling wonderlijk ontroerd gevoeld bij deze spontane woorden.
Nu bleef het net als vroeger . . . Dit zou dus haar taak en haar voortdurende zorg voortaan wezen. De ontstane leegte aan te vullen. Het voor drie menschen tot een veilig vertrouwd thuis te maken. Alles weer "net als vroeger" te doen zijn . . . Bracht het leven niet ineens veel meer, dan ze het zich ooit had voorgesteld? 0, wonderlijk kon het toch gaan dikwijls. Je deed afstand en je ontving zooveel terug.
6
Je dacht armer te blijven en je toekomst werd ineens zoo rijk en goed.
Je had zoo gestreden om een kleine overwinning op je zelf en je zag je heele leven meteen als een wondere zegepraal voor je. Wat kon je in een oogenblik groeien tot een wijs, groot mensch. Wat kon er plotseling een klaarheid zijn in je hart. Wat voelde je je ineens sterk en bereid, om het heele leven aan te durven . . .
Enkele dagen later was Allan weer vertrokken.
Veel onderhandelingen waren er geweest, veel noodzakelijke besprekingen. Maar tenslotte was dan alles geregeld. Zij met Maryse en het kind zouden in moeder's huis blijven wonen. Van het kapitaal, dat voor hen was vastgezet, zouden ze een behoorlijke rente trekken, terwij1 Allan nog voor een bijdrage in het huishouden zou zorgen. Inez had nog tegengesputterd: ,,Maar dat is toch niet noodig, Allan! We komen er toch zeker prachtig van f 250.—. In dezen tijd." Maar Allan had er op gestaan, de toelage te sturen. "Ik wil dat jullie het ruim hebt, Inez. Jullie mag in geen enkel opzicht te kort komen. Laat dit dan mijn aandeel in de task zijn, al is het dan ook een poover deel . . ."
En zoo had toen dat wonderlijke leven een aanvang genomen.
Wonderlijk, had Inez in de afgelopen vier jaar vaak gepeinsd, omdat alles toch zoo eenvoudig was en zoo vanzelf ging, en omdat het leven toch ongedacht zoo'n algeheele vervulling kon beteekenen.
Zelfs Maryse had geen bijzondere moeilijkheden opgeleverd. Alleen had ze, toen ze van de H.B.S. kwam, gedecreteerd: "Ik word geen frik, hboor Inez. Daar voel ik niets voor."
Ze had zich toen maar op de talenstudie geworpen. Talen, dat was altijd Maryse's fort geweest. Ze studeerde nu voor Middelbaar Engelsch en Duitsch. Verder had ze steno- en typelessen gehad en werkte thans, na de twee eerste, vlotte examens, voor het diploma van reporter eerste klasse.
Peinzend keek Inez naar de twee, die nog steeds in de onderwereld vertoefden naast de gramofoonkast.
Vier jaar al. Was het mogelijk? . . . Maar het warentoch vier goede jaren geweest!
7
Teekenles had ze toch gehad. Daar had Allan op gestaan. En ze vorderde goed. En wie weet, later misschien . . . Er was een glimlach om haar mond en haar oogen keken wat droomerig den tuin in, waar de regen nog niet verminderd was. Och, je hoefde tenslotte toch niet alle toekomst-illusies als verloren te beschouwen. Je stond met je vier-en-twintig jaar nog maar aan het begin. Een heele menschenleeftijd lag er nog voor je . . . Dan was er ineens Maryse's heldere lach, die de kamer vulde.
"Mamma Inez is weer prinsheerlijk aan het suffen, zie je wel kobold? Gnoom vraagt je wat, Mamma Inez. Waar peins je zoo diepzinnig over?"
Inez daalde op aarde terug. Ze lachte ook. "Och, over zooveel," zei ze vaag. "Wat zei je, Gnoom?"
"Ben d'w ook feeen in de ondeweweld, Mamm' Inez?"
Maryse schoot in den lach. "Ja," zei ze dan gauw, "die heeten daar feeksen en hebben Lange nagels en kromme neuzen."
"O, heksen," griezelde Gnoom.
"Ja, juist, heksen op bezemstelen," beaamde Maryse. Ze ging aan bet raam staan. Achter zich hoorde ze, hoe Inez de vroolijke fantasie vervolgde.
Maryse glimlachte. Dan riep ze ineens vroolijk uit: "Het wordt minder kinders! Het is niet meer zoo gietend! En ik zie warempel al een klein streepje blauw!"
"He gelukkig," zuchtte Inez, opstaand om haar teekenwerk weg te brengen.
Gnoom was ook naar het raam toegerend. "Tille?" vroeg ze smeekend. Maryse tilde haar op de lage vensterbank.
"0, het is nog maar ee' heel klein beetje wege!" jubelde ze, trappelend met haar dikke pootjes. "Mawyse, mag ikke inne tuin? Ikke wou zoo vweeselijk gwaag inne tuin . .."
Maar Maryse tilde haar veer van de vensterbank af. "Niks er van boor! Moet je dan smelten, kobold? En moet je dan nat worden en weer gaan hoesten en zoo Lang in je bed je blijven, net als laatst, weet je wel?"
"Ja," zuchtte Gnoom droevig en drentelde de kamer
8
weer in. "Niks leuk is wege."
"Nee." Maryse zuchtte ook, "en vooral op Zondag niet. 0, ik wou toch maar dat er iets opwindends gebeurde! Dat ellendige, ergerlijke weer!"
"Waar blijft de muziek, Maryse? Ik dacht dat je mijn plaatje zou draaien."
"In het kastje. Zoek zelf maar. Ik heb heelemaal geen zin in muziek met al deze nare nattigheid."
Ze liet zich in een stoel zakken en trapte uit pure baldadigheid tegen een Teddybeer, die tegen den tafelpoot lag geleund.
"O!!" kreet Gnoom. "Wil jij wel eens niet Winniethe-Pooh schoppen, leelijkewd!!! Waawom schop jij Winnie-the-Pooh?!" En haar dikke lijfje rolde over den mishandelden beer been en Naar booze oogen keken verwijtend Maryse aan. "Awme Winnie-the-Pooh," klaagde ze dan.
"Winnie-the-Pooh mag opkofferen," zei Maryse harteloos. En ze trok plagend het beest aan een oor.
"Mamma Inez!" gilde Gnoom. "Kijk nou!!!"
"He, Maryse." Inez schoot toch even in den lach om Maryse's kinderachtige dwaasheid.
"Ja, maar ik heb ook zoo het land."
"O, dat is prettig voor je. Maar de regen wordt er niet minder op, vrees ik. Toe, wees 's lief en speel wat voor me."
Nooit, dacht Maryse, maar ze stond meteen op en ging wonderlijk gedwee aan de piano zitten.
"Wat zal ik spelen?"
"Chopin," verzocht Inez. .,De molentjespolonaise."
Maar natuurlijk speelde Maryse toen een bizarre mop met veel syncopen en in een fantastisch tempo. En een Arabesque van Debussy speelde ze als een lustige rumba.
En intusschen bleef bet buiten alsmaar regenen, regenen. . .