Luuk's laatste schooljaar

Luuks laatste schooljaar

Luuk

Hoofdstuk 1

Luuk beet peinzend op haar vulpen.
Ze zat in de hangmat, de lange bois-de-rose-gekouste beenen in opperste nonchalance naar omlaag hangend, het schrijfbloc op 'r schoot.
Gek, een brief aan Car wilde nooit vlotten. Als ze aan Dee pende, of aan Joop, dan kwamen de woorden vanzelf, dan piekerde ze nooit, schreef ze vellen vol.
Maar Car! Die fnuikte haar schrijfambitie. Ze kan geen fatsoenlijke boom met Car opzetten, zelfs op papier niet.
Luuk moest er van zuchten.
Ze las nog eens over wat ze een kwartier geleden had neergepend:
„Carla mia, Je weet natuurlijk niet, dat we vacantie hebben,

6

want volijverig als jij bent, vind je vacanties natuurlijk zóó buitensporig en overbodig, dat je je er wel nimmer in verdiepen zult, wanneer of die schoone tijd voor ons, moegewerkte scholieren, aanbreekt.
Daarom acht ik het noodig, je geheugen eens op to frisschen.
Gisteren, om elf uur, is onze Septemberholiday begonnen — of moet 't „holidays" zijn? — tot m'n onbeschrijflijke gelukzaligheid.
Vacantie! goddelijke uitvinding van de een of andere philantroop, die in waarheid besefte, wat een menschenkind toekwam.
Denk es aan, Car! drie weken geen Kweek, drie weken geen onaantrekkelijke, melige leeraarshoof­den, drie weken geen onvoldoendes voor ongeleerde en nietgekende lessen. Welk een weelde!
Je bent, natuurlijk laaiend benieuwd naar mijn lijst, he? Nou, voor een eerste rapport in een nieuwe klas kan-ie er mee door.
'k Heb slechts drie vieren. Je weet nog wel, dat ik er 't vorig jaar zeven had prijken, 't eerste kwar­taal.
'k Heb een vier voor rekenen en een vier voor naturis en nog een eentje voor teekenen.
O, en dan heb ik nog een drie voor zang, maar die heb ik vast niet verdiend, want je hebt zelf immers eens gezegd, dat er een fortuin in m'n keel school?
Helaas negeert de „Swersman" dat fortuin, zoolang ik nog geen begrip heb van intervallen en melodische mineurtoonladders.

7

O ja, en dan nog een drie voor Geschiedenis, en óók onverdiend, want ik heb maar een mondelinge beurt gehad, en daar heb ik minstens een zes voor gekregen. Vast!
Troost je nu maar met de gedachte, dat het erger had kunnen zijn. Dat vindt Papaatje ook".
— Toen was er een vette klad op 't papier gevallen, en grinnikend, want Luuk wist vooruit, hoe Car vellen vol zou dazen over haar — Luuk's — „verregaande slordigheid", had ze achter de klad gekriebeld: — „Neem me deze klieder niet kwalijk. Hij kwam onverwachts en ongewenscht".
Dat was 't laatste, wat ze had neergepend. Nu wist ze niets meer.
Ze schommelde met de Lange kousebeenen. Ze stak een vinger door een maas van de hangmat.
De kemoeningblaadjes boven haar hoofd woeien uiteen. Een regen van zonnevlekjes sproeide over haar jurk. Ze ving een zonneglimp in 't diamantje van haar ring. 't Schitterde fel — vonkte straaltjes naar buiten.
Mooi was zoo'n ding toch. Ze bekeek 't.
Van Papaatje gekregen, toen ze achttien werd. Luuk zuchtte.
Ze dacht eraan, hoe vaak Car Papaatje had ge­zegd: „U voedt haar absoluut verkeerd op, Vader. U geeft haar in alles toe. Ze moet flinker aangepakt worden. Zooals U en de jongens haar bederven! —".
Dan keek hij schuldbewust en dan zou ze Car kunnen slaan! —

8

Ben zei: „Laat 'r toch zaniken, als ze er puf in heeft". En Tom ruziede met Car, als ze hem met haar opvoedingstheorieen aan boord kwam, en werd scherp. Terwijl Jan haar in 'r gezicht uitlachte.
Luuk ging rechtop zitten. Ze schudde in een wrevel haar schouders.

Car, met 'r waanwijze gezwam. Wat gaf 't, al werd ze verwend! Zij had er toch geen hinder van. Waar bemoeide ze zich mee. Ze schreef voort met nijdige halen en vinnige punten. „En hoe staat 't Leven daarginds in die schoone boeaja-stad 1)? Dat je 't nog altijd uithoudt, zeg! in die snikhitte en op dat taaie B. P. M.-kantoor. Ruik je nog niet naar petroleum?

Niks voor mij, hoor — ik haat alle kantoren en alle zakenmenschen. Behalve jou, natuurlijk."
Luuk lachte geamuseerd. Wat Car zich nijdigmaken zou!

„Is je baas nog altijd zoo verrukt over je prestaties op typegebied? Ik snap niet, dat ie niet in liefdegloed ontvlamt voor je. Of is hij al aan een gade geketend. Ik meen, dat je schreef van niet.

Luuk genoot bij de gedachte aan Car's verontwaardiging, als ze dit zou lezen.

En wanneer krijg je weer opslag? Schenk je mij dan een nieuwe baldroom? Zoo'n stijljurk van zilverlame en tule is op 't oogenblik m'n hoogste

i) Krokodillenstad Soerabaja.

9

ideaal. Zul je aan me denken, lieve Carolus? Zien we je weer hier, met de Kerst? Ja, toch zeker — ik snak naar een uitbrander van je.
En nu is 't, dunkt me, welletjes geweest — we zullen 't maar voor gezien houden, yin je ook niet?
Bekijk asjeblieft niet al te critisch m'n calligraphische letteren, want ik zit op 't oogenblik te pen­nen in m'n dierbare hangmat. En die schommelt.
Groet je baas van me. En tracht hem z'n beeltenis te ontfutselen.
De mannenafdeeling hier laat je omhelzen. Maar daar ik wel weet, dat je dit uit hygienisch oogpunt niet zult apprecieeren, zal ik me tevreden stellen met een zusterlijke shakehand. Sluutjes! je toegewijde
Luuk".
Ze kraste een streep onder haar naam, vloeide de brief af en loosde een diepe zucht van tevredenheid. Ze kreeg altijd zoo'n heerlijk gevoel van opluchting, als ze een brief aan Car af had —.
Enfin — ze had nu haar plicht weer gedaan. Ze mikte het schrijfbloc op 't tuintafeltje. Zoometeen in de bus gooien. Ze was nu te lui.
Ze ging lekker languit liggen, de handen achter 't hoofd. Ze keek op naar de groene kemoening­blaadjes. Over een tijdje zou de boom in bloei staan, zalig!
Ze was dol op de witte bloempjes, die zoo sterk konden rieken.
Haar gedachten doolden. Morgen kwam Dee, met

I0

de trein van half acht. Zouden ze haar in triomf binnenhalen.
Ze zou Papaatje een fuif afbedelen, de volgende week, als Joop er óók was.
Die arme Joop had maar een zielige week vacantie en jammerde er over, dat het noodlot haar op een Hollandsch- Inlandsche School geplaatst had.
Ja. Sneu was 't wel. Dan waren Dee en zij er beter aan toe, nu ze nog in de onbezorgde scholierenstaat verkeerden. Drie lange, goddelijke weken!
Luuk breidde de armen uit, als wilde ze de heele wereld omvamen.
Een voetstap knerste over 't kiezel. — Tom kwam 't gras over.
„Wat ben jij aan 't uitspoken?" wou hij weten, „heb je weer niets te doers?"
„Ik lig te mijmeren", zei Luuk.
„Kind, daar heb je immers geen gezicht voor". Hij lachte hartelijk, rukte aan de hangmat, dat Luuk er haast uit tolde.
Ze schoot overeind, gooide haar beenen buiten boord.
„Ben je alweer thuis?!"
„Zooals je ziet. Wees me dankbaar, dat ik m'n ge­zelschap aan jou verspil".
„Hush! 'k heb net zoo lief een karbouw tot g­zelschap". Ze schopte naar 'm.
„Wat heb jij een schandelijk korte rok aan", zei Tom. „Zoo — vin'je?" Luuk keek naar haar zoom, die heel even haar knie bedekte.

II

,,Zeg dat maar tegen Wiki, die draagt 'r rokken een decimeter boven de knie".
„O, maar Wiki heeft tenminste fatsoenlijke beenen".
„Ik ook".
„Bah!! die stokken van jou! Je reinste djagoeng- 1) stengels".
Luuk strekte haar beenen, bekeek ze aandachtig. „Er zit niet de minste vorm aan", ging Tom onbarmhartig voort.
Luuk keek op. „In ieder geval". zei ze, „heb ik kleine voeten en niet zulke fameuze monsters als Wiek. Die draagt No. 37. 't Kan ook 38 zijn".
„Ja, dat is zoo", gaf Tom toe. En Luuk triom­pheerde. „O zoo!" zei ze.
„Heb je zitten pennen?" vroeg Tom met een ge­baar naar 't Mailbloc.
„Yes Sir! Aan Car".
„Gbabo!" Tom sloeg z'n hand voor z'n mond, „wat een moed". Hij sloeg 't vloeiblad op, begon to lezen.
„Och", legde Luuk uit, „Papaatje wou, dat ik 'r vertelde van m'n lijst. Je weet — m'n cijfers, daar interesseert ze zich altijd zoo voor. En 't werd ook tijd, dat ik 'r brief beantwoordde. Is ie zoo goed?" ­vroeg ze dan. Tom schoot in een lach.
”Wat zal ze niet woest zijn, zeg, om die cijfers. En dat onschuldige gedaas van jou ernaast".
„Mij 'n zorg", zei Luuk onverschillig.
1) maïs

12

„Wat is er?" want Tom schudde.
„Je bent niet goed!" lachte hij, „wat zal ze zich nijdig maken over die chef".
Hij gooide 't bloc weer op tafel en strekte z'n Lange officiersbeenen.
„Weet je dat er Jaarmarkt is in Soerabaja?"
„Daar boft Car dan bij. IVIisschien sjouwt die baas d'r wel mee. 1k kan er niks aan doen, maar ik heb zoo'n idee, dat ie vues op Car heeft".
„Och kind, je bent stapel! Car is nogal een type om je hart aan te verliezen".
,,Nou", trok Luuk Car's partij, „ze kan er reuzeleuk uitzien, hoor, als ze niet zoo onwelwillend kijkt. Als ik een man was, ging ik 'r beslist adoreeren.
„Om een blauwtje te loopen — merci!"
„O, dat 's een andere kwestie". Luuk keek peinzend. ,,Ja, Car haat, geloof ik, mannen. Als ze een beetje toeschietelijker wou zijn".
,,Ze heeft een marmeren hart. Ze zou niet eens toeschietelijk ktinnen zijn, al zou ze willen".
„Nou, dat 's onzin. Car kan reusachtig onderhoudend zijn. En als ze lacht, is ze schattig".
„Lacht ze wel eens? Nooit gezien", overdreef Tom. „Ze kijkt eeuwig zuur. Ik geloof dat ze zuur geboren is. Maar-e hoe kom je ineens zoo enthousiast over Car?"
Luuk haalde de schouders op.
„Heelemaal niet enthousiast — ik vertel niets dan waarheden".

13

Tom floot doordringend.
Ben kwam om 't rozenperk heengefietst.
„HoHier gilde Luuk.
Hij zwaaide met z'n arm, reed door naar de bijgebouwen.
Even later zat hij ook onder de kemoening.
„Druk gehad", vertelde hij, met de vingers strijkend door z'n warrige haar, waar een luchtige golf doorheen sloeg. „'k Ben naar Pengalengan geweest, naar de Centrale".
„En je hebt mij heelemaal niet gewaarschuwd", zei Luuk verontwaardigd.
„Och kind, je zou er immers toch niets aan gehad hebben. En bovendien sliep je nog. 1k was om vijf uur al weg".
,t0", zei Luuk.
,,'t Wurm heeft 'r tijd zoekgebracht met pennen", zei Tom en reikte Ben de brief aan Car.
„Bewonderenswaardig", vond deze, „nee, zeg, 't zal wel fraai wezen, ik ben nu te moe om me voor brieven te interesseeren".
„Vin' je dat ik mooie beenen heb, Ben?" vroeg Luuk, haar been naar hem strekkend.
Hij greep haar schoen vast.
„Te weinig vleesch", oordeelde hij dan.
„O, mirakel!" Luuk rukte haar voet los.
Tom grinnikte. „Bamboestokken", zei hij, „ik zou voortaan m'n rok tot aan m'n enkels dragen, om die dunne spijlen te bedekken. Ze zijn zoo foeileelijk".

14

Ben lachte.
„Maar ik draag tenminste No. 34", begon Luuk, „en Wiki ...." Maar Tom legde haar met een vermoeid gebaar 't zwijgen op.
„Groote genadigheid, kind, schei uit! Je moet niet alles, wat je zegt, herhalen, — zoo geestig ben je niet!"
Luuk wou uitvaren, toen Ben haar een zakje likeurbonbons toegooide.
„Zoet nou", zei hij, „eet nou maar en luister niet naar hem".
,,Je bent buitengewoon, Ben, zalig! likeurtjes!! Moet je een anisette?"
„Als jij 't papier eraf haalt".
”Geef mij er ook een", verzocht Tom.
„Kun je begrijpen! Eerst m'n beenen uitschelden, he?" Ze stak Ben 't onthulde chocolaadje toe.
„Kijk es Luuk", plaagde Tom en hield een begeerlijke doos marrons glaces omhoog.
„Voor Wiki?" vroeg Luuk onverschillig.
,,Ai, ze hapt niet. Nee, dot! voor jou. Hier, yang! Krijg ik nou een triple sec?"
,,Twee", zei Luuk gul. „Hier, zoek zelf maar uit. Je valt me reuze mee. Ik zal jullie straks zoe­nen".
”Dank je stichtelijk!" zei Tom.
„Niet? Nou, zooveel to beter voor mij", vond Luuk. Ze stak 't hoofd op — luisterde. Dan sprong ze de hangmat uit.
”Papaatje", zei ze.

15

Ze holde over 't gras. De groote blauwe Pontiac zwenkte de poort in.
„Dag Papaatje!" gilde Luuk. Ze rende een eindje met de auto mee, sprong dan op de treeplank. Ze sloeg haar arm om Papaatje's hals, legde haar wang tegen de zijne.


„Zoo, kleine meid", zei hij, en hij lachte met fijne rimpeltjes om z'n ouwe, schattige oogen.
Papaatje reed de garage binnen. Luuk sprong weer op de begane grond.
„Toe dan, Papaatje".
Hij stapte voorzichtig uit. „Fijn geluierd?" plaagde hij, z'n arm om Luuk's schouders.
”Geluierd?" herhaalde ze verontwaardigd, „dat zou je maar denken".
En terwijl ze samen:op 't huis toe liepen, Tangs de rijen gladiolen, die vroolijk in bloei stonden, ver­telde ze, wat ze Car had geschreven.

16

Van de rapportcijfers — en van de petroleum-chef, die vises op Car moest hebben
's Middags, toen ze theedronken onder de groote stralendbloeiende boengoer, zei Tom: „Zeg Luuk, wie was dat meisje in die oranje jurk, dat gisteren met je fietste?"
„O hemel! heb je alweer genoeg van Wiki? Van­morgen heb je haar beenen nog zoo zitten ophe­melen".
„Och, zeur! vooruit nou! wie was 't?"
„Rens van der Soest. Ze is nog niet lang op school. Ze komt net Holland. Daar is ze gestraald, en nu probeert ze 't bij ons op de Kweek nog eens".
„Een leuk type wel, he?"
„Ze is al verloofd", loog Luuk, „in stilte. Haar lover zit in-e-Arnhem, geloof ik. Je hoeft je dus geen illusies te scheppen. En ik vind, dat je een reuze onstandvastig karakter hebt".
”Stel m' es aan 'r voor", verzocht Tom, niet uit 't veld geslagen.
,,Dank je hartelijk. Rens haat officieren. En ze zal jou vast een misbaksel vinden".
„Als ik 'r in de Concor zie, vraag ik 'r een dans". „O, laat ik je die hoop direct ontnemen, ze is pier
in 't I.E.N. pensionnaat en ze mag nooit uit".
Tom stond op. „Ik moet naar Wiki", zei hij „we
gaan wat fietsen".
„Je bent een onbetrouwbare knuppel", schold Luuk, „ik zal Wiek waarschuwen".

I7

„Nou jongelui, tot straks". Tom stapte weg, kaarsrecht en met gestrekte beenen.
Luuk keek hem na. Hij zag er wel kranig uit. En 'n massa meisjes schwärmden met 'm, vandaar dat hij zoo onuitstaanbaar pedant kon doen, soms. Hij wist best, hoe hij geadoreerd werd, hij veranderde haast elke maand van uitverkorene.
„Misselijk!" vond Luuk.
Ze keek naar Ben en Vader, die in beslag genomen werden door een krant. Ze hadden vast niets van de heele discussie gemerkt.
Ben leek op z'n Vader, in z'n uiterlijk, zoowel als in z'n doen en laten. Hij was alleen wat ernstiger, had niets van Papaatje's vroolijkheid, die soms uit­bundig kon zijn, hij was wel wat to stroef voor een moderne jongeman.
Er woeien een paar boengoerblaadjes af. Een bleef als een luchtig lila vlindertje liggen op Pa­paatje's hoofd. Ze boog zich opzij, streek 't zachtjes weg. Papaatje keek op.
zat een Blom in je kuif", zei Luuk. „Drink je je thee niet?" ze voelde aan 't kopje. „Zie je wel, steenkoud!"
De krant werd neergelegd. 't Kopje wend leeg­gedronken.
„Nog een kop?" vroeg Luuk. „Nee, prul. He, is Tom weg?" ,,Ja, die is daarheen, waar z'n hart 'm trekt". Papaatje lachte. „En waar is dat wel, tegenwoor­ig?"
                                                                       2

18

„O, je schijnt 'm dus ook goed to kennen. 't Is Wiki Bronsveld, dat schepsel met die roode ragebol, weet je wel?"
,,Niet de eer", zei Papaatje, „zoo, dus 't is Nelly niet meer?"
„Pap!!! Nelly dateert van drie maanden terug! Tusschen haar en Wiki zijn er alweer twee geweest. Je bent slecht op de hoogte, hoor!"
En weer lachte Papaatje. En hij zei: „Och, die j ongen".
Luuk dacht: „Die Papaatje, die zoo teeder „jongen" zei van Tom, alsof hij vijf was inplaats van vijf-en-twintig. Tom had zich beleedigd gevoeld, als hij 't gehoord had.
„'k Snap niet, dat Jan maar niet schrijft", zei ze dan. „'t Is al drie weken geleden, dat ik m'n brief heb weggestuurd. De luilak!"
„Pot en ketel", plaagde Papaatje.
„Ja, dat is zoo", moest Luuk toegeven, „ik heb ook oer 't land aan pennen".
,0 zoo!" zei Ben, uit z'n krant opkijkend. Hij legde 't blad weg, dronk z'n thee uit.
„Ga je morgen mee, Dee afhalen?" vroeg Luuk hem.
„Komt ze morgen al?"
„He Ben, dat heb ik je toch zeker al een twintig keer verteld!"
,,Ja, kind", lachte Ben, „'k heb ook zooveel aan m'n hoofd".
„Maar wanneer Joop komt weet je natuurlijk

19

precies! Niet? De dag en 't uur?" Luuk keek on­deugend.
Ben kreeg warempel een kleur. Hij kon nog zoo eenig blossen, ondanks z'n dertig jaren. lets, waar hij altijd met kracht tegenop kwam.
,,Jat ze heeft me geschreven, dat ze Zaterdag komt", bekende hij.
„O, dat vergeet ie niet!" zei Luuk.
„Draak!" zei hij.
Luuk schoot plotseling overeind. „Zeg Pap", zei ze, „voel je niks voor een fuif van de week? Als Dee en Joop er zijn. Zoo'n zalige fuif als laatst, toen ik over was. Wat 'n bende was 't, he?" Ze lachte bij de herinnering.
„Toen jullie haast 't huis hebt afgebroken?"
„He nee, nou overdrijf je gruwelijk! Je bent niks aardig, hoor!"
„Zoo2             Nou, enfin. Maar-e wanneer wou je
dan de boel op stelten zetten?"
„De boel op stelten zetten? Nee, ik wou alleen maar fuiven".
„Goed, fuiven dan".
„Nou, Zondag bijvoorbeeld. En dan geven we een lampionfeest, eenig!"
Ze spon meteen enthousiast voort. „Dan plaatsen we de heele tuin vol zitjes en we spannen meters touw met lampions. 0, 't wordt schitterend, zul je zien! En Zondag zal 't wel ongeveer voile maan wezen, verrukkelijk!! En ik zal de jazz-lui van school wel optrommelen. En ik vraag hoopen menschen. 0, 't zal fijn worden!!"

20

„Welja! welja", kalmeerde Papaatje, „ik heb nog heelemaal mijn goedkeuring niet gehecht aan dat
plan van je".
„Natuurlijk vin je 't goed", zei Luuk.
„Er is eigenlijk heelemaal Been reden voor een
fuif", plaagde hij, cijfers zijn ...."
Maar Luuk legde haar hand op z'n mond.
„Sst! Niet gemeen worden, Paps, dat is niks voor jou. Geen reden, zeg je? En Dee en Joop dan? 't Is ook een fuif uitsluitend. voor hun plezier".
Ben, die zwijgend en lachend de conversatie had aangehoord, zei nu: „Leve de diplomatie! Geef maar toe, Pipa".
„Ik ben veeal te goed voor je", zei Papaatje. ”Weet ik wel. je bent een dot", zei Luuk, „dus
Zondag, he?"
„Ga jij je gang maar, hoor!"
,O!" — en Luuk sloeg zich voor de mond, „wat een uiligheid van me. Zondag gaat 't natuurlijk niet, want de volgende dag is 't vroeg op voor jullie, dat 's waar ook!"
„Nu ja", weerstreefde Papaatje.
„Nee", zei Luuk, „dan maar Zaterdag over twee weken. Dat 's dan ook net mooi. Joop's laatste dag.
't Wordt een stralend vacantie-einde voor d'r". ”Zou 't niet te vermoeiend wezen voor Joop",
aarzelde Ben. ,,Ze moet de ochtend daarop nog zoo'n vermoeiende reis maken".
„Och kom, maak jij je maar niet ongerust, hoor! Joop is onvermoeid, dat weet je best, als 't op

21

fuiven aankomt. En ze maft wel in de trein uit". Luuk sprong op. Ze zette zich op Papaatje's armleuning, ze duwde haar kin in z'n grijze, ruige haar. ',Schat" zei ze.
„Dat is om de fuif, Vader", zei plagend Ben. Papaatje lachte en streelde Luuk's knie.
Luuk dacht: „'t Was zoo fijn, zoo to zitten, dicht bij Papaatje, zoo veilig". Ze voelde zich drie in­plaats van achttien.
Ben stond op. „Kom, ik ga nog wat werken". Hij kneep Luuk in haar neus. „Ik yin je neus niet mooi, Puck", zei hij.
,,Wat zeg je dat nobel", vond Luuk, „ik yin' de jouwe een monster van monsterlijkheid".
En Ben lachte luid, terwijl hij wegstapte. ”Papaatje", vleide Luuk, „heb je 't niet fijn, zoo bij me?"
„Nou!" deed Papaatje en kneep in haar arm.
't Was even stil. Dan zei Luuk: „Ik ben benieuwd of Jan al een meisje heeft opgeduikeld in Salatiga".
„Wat is dat nou voor een uitdrukking, Puck, een meisje opduikelen, wie zegt dat nou!" zei Papaatje.
„O, wij allemaal", vertelde Luuk, „dat 's college-slang. Maar wat denk je, zoti hij al?"
„Hoe weet ik dat nou, vraag 't 'm maar".
"Héb ik al gedaan". Ze zweeg even.
,,'t Zal me benieuwen, wat voor luguber mans­persoon er later in mijn leven zal treden", zei ze dan.

22

Papaatje schudde 't hoofd. „Denk je daar nu al over?"
„Natúúrlijk denk ik erover".
„Heelemaal niet natuurlijk", wees Papaatje te­recht, „voorloopig heb je alleen aan je examen te denken en aan . . .."
„Dat heb je niet uit jezelf", zei Luuk bestraffend, „dat zijn Car's wijsheden. O, Papaatje wat val je me tegen".
„Maar ik meen 't, Luukie".
„Geloof ik niks van. Je zou 't ìnlam vinden, als ik eeuwigdurend over lessen zat te zwammen en aan niets dacht dan dat stomme examen".
Papaatje antwoordde niet, hij glimlachte even.
„En 't is de gewoonste zaak van de wereld, yin' ik, dat ik over m'n toekomstige gemaal denk. 1k moet me toch eenigszins een voorstelling van 'm kunnen maken!"
„Je schijnt er nogal zeker van te zijn ." begon Papaatje ondeugend
„Dat ik trouw, later? Maar natuurlijk!!!" zei Luuk.
„Zóóóóóóó!?" zei Papaatje.