Uit het leven van Jacobus Siezen
Rechts van de pagina vind u de inhoudsopgave waarmee u door het boekje kunt navigeren. Op veel van de foto's kunt u klikken of 'zweven' voor een grotere versie.

5. De rel om de kosterswoning

Het was donderdag 27 januari 1853. In de gemeenteraadsvergadering van die dag werd de aanstelling van J.M.Nijland als onderwijzer behandeld, waarna besloten werd om Jacobus Siezen onmiddellijk ontslag te geven. De gemeentesecretaris stelde naar aanleiding daarvan een brief op (die hij van de burgemeester moest herschrijven omdat de taal te onwaardig was) waarin gesteld werd, dat Jacobus eervol ontslag kreeg en dat hij direct moest ophouden met lesgeven en de onderwijzerswoning (het kostershuis) voor zoo verre die door U of door anderen met Uw. mogt betrokken zijn, vóór of op morgen, dus 28 dezer maand moest verlaten. De burgemeester gelastte den veldwachter dit stuk den betrokken persoon ter hand te stellen en dan onmiddellijk de school te verlaten, daar het, volgens ZHwelgeb. gevoelen als van zelf sprak, dat de waarnemend onderwijzer, hoe zeer het ontslag schijnbaar anders luidde, bleef school doen tot zijn opvolger in functie was getreden.
In plaats van dit te beamen, en gebruik makende van de afwezigheid des Burgemeesters,-ZEd was reeds weder naar Bergharen, zijne woonplaats, vertrokken,- trad de geheele raad, in volle getale, het schoollocaal binnen, den waarnemer Siezen gelastende op staande voet, staande zelfs dat het onderwijs pas geopend en alle kinderen op het gewoon middaguur waren vergaderd, hetzelve te verlaten; noch de kinderen, noch den onderwijzer den tijd latende de ieder afzonderlijk behoorende goederen mede te nemen. De onderwijzer Siezen voldeet bereidwillig aan deze zoo onbehoorlijke last geving, vorderende alleenlijk, dat hem vergund werde zijner of der kinderen boeken of ander toebehooren behoorlijk bijeen te zoeken en mede nemen mogten. Dit werd hen toegestaan, doch zóó, dat de wethouder J. Toonissen aan de op eene kier gehoudene deur post vattende, terwijl Siezen mogt buiten staan, en zoo het zijne, als aan een hond in zijn hok het brood soms wordt toegeworpen, hem, wat hem behoorde, werdt toegesmeten.
Jacobus meldde het gebeuren direct aan de kerkeraad. Deze protesteerde bij de burgemeester en bond Jacobus op het hart zijn huis, de custos-woning van de Hervormde Gemeente, niet te verlaten.

De volgende morgen ging het gerucht dat de katholieken de woning van Jacobus met geweld zouden innemen. De kerkeraad kwam ogenblikkelijk bijeen en besloot om elke gewelddadigen aanval op de kosterswoning, des noods, met geweld te keer te gaan.
Om precies te weten hoever men mocht gaan bij een eventuele aanval, schreven de kerkeraadsleden een expresse­brief aan hun raadsman in Nijmegen. Het antwoord kwam dezelfde dag nog.
De custos moet zorgen zich in het bezit van het huis te blijven bevestigen, en hulp bij zich te nemen, en niet anders dan voor het geweld en willekeur, waartegen niets vermag, bukken, dat is te zeggen bij hooge noodzakelijkheid. De deuren en ramen maar ferm gesloten houden, en zorgen, dat er onpartijdige getuigen zijn, die alles waarnemen, om des noods, het gebeurde onder eede te verklaren. Ik zal nog heden avond de officier (van Justitie) trachten te spreken en deelen U morgen het resultaat mede.
Hou svp van alles naauwkeurige aantekeningen. Die vrienden zullen nu den dans niet ontspringen.
P.S. Alleen in de Uiterste nood het derhalve verlaten.

Het werd dus afwachten.
De volgende dag, zaterdag, gebeurde er niets bijzonders. Op zondag was het erg druk in het schoollokaal ; van den vroegen morgen tot laat in den nacht was het schoollocaal bezet, en bezogt, en werdt er meer dan ooit met ruime hand genever geschonken en de bezoekers tot de hoogst mogelijke graad van woeste opgewondenheid gebragt : zóó zelfs, dat ze in hun euvel moed opentlijk durfden uitroepen :"morgen gaat het er op los : bied men wederstand dan zullen er bloedige koppen komen of vallen".

De bewakers van de kosterswoning gingen 'm nu wel erg knijpen en ze hadden het zelfs over hun dubbelloopse jachtgeweren en ander wapentuig ten einde de Roomschen met geweld te keeren en ze geen toegang in de kosterswoning te geeven dan over hunne verminkte, of doode lichamen, zoo men toch in het laatst voor overmagt soms zoude moeten bukken.

De burgemeester sprong in de bres en liet weten dat hij zou helpen, als ze hem maar met een rijtuig uit Bergharen zouden komen halen. Dit stelde de kerkeraad weer wat gerust, maar de geruchten werden steeds sterker,dat in de vroege ochtend van de volgende dag de bestorming van het kostershuis zou plaatsvinden, nadat de veldwachter quasi met brieven buiten de gemeente gezonden zou worden. In de nacht van zondag op maandag liet men de burgemeester weten dat men het liefst een detachement militairen om het huis had, maar de burgemeester kwam zelf, met een rijtuig, om drie uur 's nachts, samen met de veldwachter van Bergharen, beiden gewapend.
Na zich in de kosterswoning eenige tijd rust gegeven en onderzoek gedaan te hebben naar den staat der taken, begaf de Burgemeester, na vooraf de veldwachter de Vree en zijnen zoon Jan, hulpveldwachter, wele beide, inplaats van te waken en te zorgen, dat de orde en rust in de gemeente bewaard bleven, gerust lagen te slapen, gewekt te hebben met dezen, vergezeld ook met die van Bergharen, dwars, naar het schoollocaal en sommeerde tot drie malen toe, onder bedreiging van strenge maatregelen anders te zullen nemen, de aldaar vergaderde personen het locaal te openen ; daaraan eindelijk voldaan maakte zijn Hoogwelgeb verbaal van het bevondene op ; deed de school ontruimen; nam de voorhanden genever en speelkaarten mede en sloot het gebouw, de sleutel in bewaring nemende en het zelve, benevens de kosters woning, door de veldwachters tegen elke gewelddadige aanranding doende bewaken.

Maandag en dinsdag gonsde het van de opwinding in Batenburg, maar er gebeurde verder niets. Jacobus zat maar in z'n huis te wachten op wat er komen zou. De volgende dag waren er veel oploopjes. De burgemeester liet de kosterswoning nu door vier veldwachters bewaken, alle met pistolen en sabels gewapend.

Die arme burgemeester kreeg het na zijn heldhaftige optreden van een paar nachten geleden nu toch wel een beetje benauwd. Het was natuurlijk geen peulenschil om tegen de wil van de gehele gemeenteraad in te handelen. De Officier van Justitie werd op de hoogte gesteld van de gang van zaken, maar deze wilde vooralsnog niet ingrijpen, omdat er nog geen geweld was gepleegd. Ten einde raad bond de dominee aan om naar Arnhem te gaan (ong. 30 km) om te overleggen met de Commissaris van de Koning (Willem III) in Gelderland.

Ondanks het ongunstige jaargetij, het koude en hoogst gure en onstuimige weer op dien dag, betoonde ZEw zich onmiddellijk bereid, ofschoon het reeds elf uren in den morgen was, en niet te Nijmegen van Arnhem terug konde wezen vóór middernacht, om den anderen morgen vroegtijdig te kunnen terugkeren naar Batenburg ter mede deeling van het gevoelen des Commissaris des Konings. Gewis eene moeijelijke en hoogst vermoeijende reis in dit saisoen op 's mans reeds eenigzints gevorderde jaren; geene bedenking van welken aard ook hield echter ZEw terug, maar vol ijverig en met liefde, nu het belangen golden der gemeente dier en waard, ondernam ZEw de hem voorgestel­de reis.

Twee dagen later kwam de dominee terug uit Arnhem en de burgemeester ontving van hem de schriftelijke goedkeuring van de Commissaris van de Koning voor de maat-regelen die de burgemeester inmiddels al genomen had. Dat zat dus officieel allemaal goed.
Tot 7 februari bleef de toestand zoals hij was. De kosterswoning verdedigd als een fort door vier veldwachters en Jacobus, want deze laatste zal weinig te doen hebben, gehad: hij was al tien dagen werkloos. Misschien heeft zijn kostganger, een heelmeester uit Arnhem, ook nog een handje geholpen. Verder woonde er niemand in de kosterswoning, want Jacobus' vroegere hospita, de weduwe Sluiter, was drie maanden tevoren vertrokken.
Een week later was er een gemeenteraads-vergadering waarin de burgemeester voorstelde om de kosterswoning met rust te laten, totdat er een gerechtelijke uitspraak zou komen.

Gelukkig kwam dit voorstel er door, maar dit kon alleen omdat een raadslid, dat anders tegen gestemd zou hebben, niet aanwezig was. Diezelfde dag diende de burgemeester zijn ontslag in.
Hij kreeg dat ook, direct en zeer gehaast, maar hier moest met verhaasting gehandeld worden, om den Roomschen candidaat, een achter Neef van den Bisschop van Luik, den beruchten van Bommel, als bij verrassing er in te krijgen.
De vreugde bij de katholieken over het aftreden van de burgemeester was groot. Ook een protestant, een oud-kapitein van het Oost-Indische Leger, was er blij om en stak de vlag uit,als teken hiervan. De kerkeraad was hier natuurlijk erg ontstemd over en schreef aan de kapitein dat UEd verzocht wordt onmiddellijk die vlag, aldus geschandvlekt, weg te nemen, biijvende de weigering de gevolgen voor UEd rekening, ale kunnende de kerkeraad geen woning aan hun behoorende, verder verhuren aan personen, handelende als Ued in casu heeft gedaan.

Nog minstens een keer paste de gemeente een overrompelingstechniek toe door Jacobus een deurwaarder op zijn dak te sturen met de aanzegging binnen 24 uur zijn woning te verlaten. Er werd niet op gereageerd....

De zaak om de kosterswoning zou nog een gerechtelijke nasleep krijgen. Op 16 september 1853 werden Jacobus, die toen net twee weken was getrouwd, en de dominee gedagvaard om elf dagen later te verschijnen op de arrondissementsrechtbank in Nijmegen. Tegen hen werd aangevoerd dat de burgerlijke gemeente en niet de kerkelijke gemeente eigenares was van het kostershuis. De kerkeraad moest op de proppen komen met wettelijke bewijzen die konden aantonen, dat de eiseres, de gemeenteraad, ongelijk had.
Bewijzen daarvoor waren bijvoorbeeld het feit dat de koster z.g. hoendertins aan de Heer der Heerlijkheid had betaald. Een tin is een oude vorm van belasting, die ook in natura, zoals in de vorm van kippen, kon worden betaald De financiële toestand van Jacobus in aanmerking genomen, werd er voorgesteld om Jacobus kosteloos te laten procederen. Hij kreeg een bewijs van onvermogen. Ondertussen zocht men zenuwachtig naar bewijzen die konden aantonen dat de hervormde gemeente eigenares was van het kostershuis; ook de gemeenteraad deed haar best om tal van stukken op te voeren, die het tegendeel zouden kunnen bewijzen.

Bijna anderhalf jaar later kwam de uitspraak van de rechtbank. Er werd bepaald dat de Hervormde Diaconie eigenares was van het kostershuis.
Grote vreugde alom in protestantse kringen,
Veel gemopper bij de katholieken....

  

Als men nu door Batenburg wandelt, ziet alles er zo vredig uit rondom de custorie. Het huis staat in de buurt van het kleine plein. Het heeft alle mensen die zich er zo druk over gemaakt hebben, overleefd.
De foto op de volgende bladzijde werd gemaakt op een warme zomerdag in 1978. Het was er toen ze stil, geen lawaai van joelende mensen, geen gekletter van veldwachtersabels of gerinkel van jeneverglazen.
Eigenlijk waren je voetstappen al te veel lawaai voor die perfecte rust…

Custorie
De foto van Bert Siezen uit 1978