Uit het leven van Jacobus Siezen
Rechts van de pagina vind u de inhoudsopgave waarmee u door het boekje kunt navigeren. Op veel van de foto's kunt u klikken of 'zweven' voor een grotere versie.

7. Gezin, geld en gezondheid

Op 1 september 1854 trouwde Jacobus met Alida Wilhelmina Rensen, eerst in het gemeentehuis, kort daarna in de kerk van Batenburg.
Er was een speciale akte van toestemming nodig voor het huwelijk en die akte kwam van Alida's voogd: een koffij­huishouder uit Alkmaar. De ouders van Alida waren al overleden; haar moeder toen ze pas twee jaar was. Een jaar later hertrouwde haar vader en toen Alida elf jaar was, overleed ook hij, 43 jaar oud, een testament achterlatend, waarin staat dat hij uit hoofde van ziekte en zwakte zijn naam niet kon teekenen.

Enkele dagen voor het huwelijk kwam Alida uit Alkmaar naar Batenburg.Hoe Jacobus en Alida elkaar hebben leren kennen, is niet bekend. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, van wie een kindje na enkele maanden overleed, plotseling nog, hebbende het dan ook van de geboorte of een sukkelend leven geleid, overleden aan eene onverwachte heftige stuip.

Twee kinderen, een zoon en een dochter, stierven op 25-jarige leeftijd, volgens overlevering had de zoon tuberculose, waaraan hij is overleden.

In de negentiende eeuw stierven in ons land de kinderen nog vaak aan allerlei "kinderziektes", zoals difterie. Dat één kind van de zeven niet volwassen is geworden uit het gezin Siezen, is eigenlijk voor die tijd heel gewoon. Het is misschien zelfs weinig, getuige een voorbeeld uit de familie van Jacobus' moeder. De grootouders van deze laatste, Hendrik Claasz Mannevelt (geb. 1704) en Aaltje Jans kregen de volgende kinderen:

1.Claas geb.1729 overleden na enkele weken
2.Trijntje geb.1730 overleden na enkele weken
3.Trijntje geb.1731 de overgrootmoeder van Jacobus
4.Claas geb.1733 overleden na twee maanden.
5. Claas geb.1734 overleden na enkele dagen
6.Claas geb.1738 overleden na enkele dagen
7.Claas geb.1740 niet bekend of hij het gehaald heeft

Er schuilt een grote tragiek achter zo'n zakelijk lijstje. Opmerkelijk is de "hardnekkigheid" waarmee de ouders de kinderen steeds dezelfde naam geven, maar in die tijd was het een vaststaande regel, dat de kinderen vernoemd werden; pas in deze eeuw, omstreeks de jaren dertig, werd het juist modern om dat niet te doen.

Jacobus werd vernoemd naar zijn grootvader Jacob Mooijman; Alida naar haar grootmoeder Aaltjen Veltman. Ook de kinderen van Jacobus en Alida kregen wat "dikdoenerige" namen; de vernoeming is af te leiden uit het onderstaande schema.

Schema

Maria Gerardina is dus eigenlijk een verfraaiing van Maartje Gerritje; Johannes Jacobus is afgeleid van Jan Jacob. De dochter Johanna Elisabeth trouwde zelfs met een baron. Weliswaar van een arme tak, maar toch. Van deze Anna won trouwens gezegd, dat zij meer barones was, dan hij baron
En gelukkig zijn er wat foto's:
Jacobus en Alida Op de enige foto van Jacobus die we hebben kunnen vinden staat hij er nogal neutraal op; zijn vrouw Alida heeft een wat blijmoediger gelaatsuitdrukking. Ze zit daar met een zeker elan te poserent, beide keren met een mutsje met twee lange kanten banden aan weerszijden over haar schouders gedrapeerd.

Alida Wilhelmina Rensen

Jacobus moet zeker muzikaal zijn geweest, want hij was immers voorzanger en organist in de Batenburgse kerk. Bovendien heeft hij verscheidene op feesten "betrekkelijke" liederen gemaakt,zoals in het vorige hoofdstuk werd beschreven.
Ook was hij directeur (dirigent?) van de Algemene Zang­vereniging "Maas en Waal".
In de kerk van Batenburg kan je nu nog zien, dat Jacobus inderdaad het orgel bespeeld heeft: links en rechts van de speeltafel heeft hij zijn naam op het bout geschreven; aan de vorm van de handtekening to zien deed hij dit in het begin van zijn Batenburgse periode.

Handtekening

En dat hij ook kon dichten blijkt wel uit de ode aan een collega uit 1882, ter gelegenheid van diens 25-jarig jubileum als onderwijzer, waarschijnlijk aan een school in een plaats in de buurt.
Op de volgende twee bladzijden staat het gedicht afgedrukt.
(klik hier)

In de reeds veel geciteerde dagboeken van de kerk is een aantal dingen geschreven, die het vermoeden doen rijzen, dat de familie Siezen op te grote voet leefde. Er was vaak geld te kort, maar volgens de kerkeraad werd het geld wel eens besteed aan niet noodzakelijke of te dure dingen. In 1856 beweert de kerkeraad dat de zucht zijner echtgenoote tot gedurige aankopen, zelfs van niet benodigde zaken, ook veel tot achteruitgang en geldverlegen-heid bijdraagt.

De financiële moeilijkheden begonnen al in 1853, toen Jacobus, nog voor zijn trouwen, ontslagen werd als waarnemend onderwijzer. De gemeente was hem nog salaris schuldig en Jacobus schreef naar aanleiding daarvan de volgende brief:Brief

Zoals in het hoofdstukje over de bijzondere school al beschreven is, was het salaris van Jacobus ongeveer f 330,- per jaar. Dit bedrag werd op de volgende manier samengesteld:
f 100,- uit de Diakoniekas
f 180,- uit andere kerkelijke fondsen
f 150,- schoolgeld en nog eenige andere emolumenten.

Onder deze "emolumenten" werd o.a. verstaan het overluiden bij begraven van lijken, genot der overgeschotene kaarssen bij avondkerk, bij doop en plegtigheden; het gras op het kerkhof.

Het gebruik van het kostershuis was gratis,Jacobus hoefde dus geen huur te betalen. De inkomsten van het "schoolgeld" waren wisselend, omdat de "minvermogenden" in de gemeente gratis onderwijs kregen, op kosten van de Diakonie. In september 1855 diende de dominee, namens de kerkeraad, een verzoek in bij de Nederlandse Commissie voor Christelijk Onderwijs, om te proberen het salaris van Jacobus met f 50,- per jaar te verhogen. Als motivatie voor deze aanvulling werd gezegd,dat Jacobus dan elke woensdag- en zondagmiddag bereid zou zijn om bijbelse-, kerkelijke- en vaderlandse geschiedenis te onderwijzen. Een soort uitgebreide zondagsschool lijkt het wel.

Naar aanleiding van het verzoek zei de kerkeraad: wij willen hopen dat des predikants pogingen, in het belang vooral der zondagsschool voor de zulken, thans, nu zij school en cathegesatie hebben verlaten, van alle onderwijs verstoken zijnde, in onwetendheid voortlevende en vooral de zondag winter avond doorbrengende in tijddoodende zoo al niet zondige spelen, de dag des Heeren ontheiligende in plaats van te doen als het den Christen betaamt, nu deszelve op voor hen nuttige en nodige wijze kunnen be­steden; terwijl het bekomen eener toelage van f50 voor den onderwijzer, er 's mans omstandigheden, bij een wijs gebruik ervan, zeer zullen door verbeterd worden.

En het lukte.
Op 4 februari 1856 kwam de beschikking van de commissie, waardoor Jacobus een subsidie van f50,- per jaar kreeg. Jacobus zal wel opgelucht zijn, omdat hij hoezeer ook een behoorlijk tractement hebbende, toch ten gevolge van de algemene duurte, gepaart aan andere omstandigheden onmogelijk zijn huishouden kan staande houden.
En toch gaat het met de financiën van de familie Siezen in de loop van 1856 slechter. De kerkeraad heeft zelfs voorschotten gegeven om meubels te kopen van een notaris uit Ooijen. Het is natuurlijk niet onmogelijk, dat deze meubels wel wat aan de dure en chique kant zijn geweest... In 1858 wordt Jacobus ernstig vermaand om te zorgen, dat de nieuw aangelegde perken met Heestergewas van onkruid zuiver te houden en het gras er om been kort te houden, en dat zijne geiten niet verder het plantsoen benadeelen. In december 1858 vroeg Jacobus weer om een voorschot van f 50,-, maar de kerkeraad besloot in het verzoek niet in te treden, maar uit bijzondere consideratie van wege zijne ziekte en ziekelijken toestand met eene bijdrage als cadeau te gemoed te komen ten bedrage van tien gulden. En daarmee mocht de familie blij zijn, want bij eene mindere zucht tot koopen zoude deze verlegenheid niet aanwezig wezen.

Waarschijnlijk wordt met "ziekelijken toestand" het begin van een vrij ernstige rugblessure bedoeld. Enkele bladzijden verder wordt daar meer aandacht aan besteed.
Bijna twee jaar later werd Jacobus vermaand om meer zorg te besteden aan het plantsoen, het onderhouden van het kerkhof, het sluiten van de hekken en het luchten en bewaken van de kerk.

In 1861 verzocht Jacobus nogmaals om een verhoging van zijn tractement. Dit kan in verband gebracht worden met de komst van het vierde kind, dat een maand na het verzoek werd geboren. De kerkeraad ging echter niet op het verzoek in.

 

den 19 Januarij 1862
Evenals de vorige Zondag heeft, volgens de bepaling van de Ring, Ds.J.W.van Hine, predikant te Maasbommel en Alphen, de predikbeurt in de vacature waargenomen op het gewone uur. Het weder vroeger zacht, doch sedert enkele dagen verandert, was, ook ten gevolge van de sterke oosten wind, de vorst zoo streng, dat ZEerw. van koude als het ware versteven bij den koster arriveerde.- dit voor Memorie.

Het blijkt, dat Jacobus in 1862 les is gaan geven in Ravenstein, een plaatsje aan de andere kant van de Maas. De kwaliteit van het onderwijs in Batenburg liep daardoor gevaar. Natuurlijk een reden voor de kerkeraad om zich daar zorgen over te waken, maar men begreep wel dat Jacobus deze dagelijkse reis (te voet?) om financiële redenen maakte, en niet voor zijn plezier.

Het volgende fragment is uit een verslag van de kerkeraad over het jaar 1862.
De staat van het onderwijs op de bijzondere school geeft nog al aanleiding tot aan-merkingen van zijde sommige ouders in zoo verre, dat door het dagelijks gaan van den onderwijzer naar Ravenstein, aldaar les gevende, niet in alles zoo geregeld en met dien ijver gegeven wordt als op een goed geordende school zulks wordt vereischt, en tevens, den onderwijzer al zijne tijd rooft, zoo zeer benodigd, om zich op die vakken toeteleggen, te bekwamen en doen examineren, als nodig zijn, dat worden gegeven op bijzondere scholen, zoo als zulks elders plaats heeft.
De kerkeraad, hoezeer de gegrondheid dier aanmerking deelende, en wenschende, dat het anders ware, meent, nogthans uit aanmerking van des onderwijzers talrijk gezin, dat geven van onderwijs te Ravenstein zoo lang te gedoogen, tot tijd en wige de taken met den vorst van Bentheim zijn, geregeld; d.i. de Vorst er toe zal zijn gebragt, om, over­eenkomstig zijner verpligtingen, gelegen in het reces 1683, den onderwijzer een voldoend tractement uit te betalen, en alzoo dien onderwijzer niet meer het zal behoeven, om in de behoefte van zijn gezin te kunnen voorzien, naar elders les te gaan geven; het is alzoo ook te deze, als in zoo veel andere taken het zijne schuld is, de vorst v. Bentheim, die eigenlijk oorzaak is, dat tot heden ons onderwijs niet beter kan ontwikkelen. Overigens had de kerkeraad ook gedurende den loop van deze zomer zeer veel reden zich te bedroeven daarover, dat veele kinderen van bedeelden het onderwijs zoo op school als in de Categhesatie schandelijk verwaarZoosden, en zoo ook de openbare godsdienst, doch aanhoudende en ernstige vermaningen heb­ben dit gevolg gehad, dat daarin sedert eenige tijd gunstige verandering is gekomen.

Of de Vorst van Bentheim inderdaad van zich heeft laten horen, is niet bekend.
Het zou best kunnen zijn, dat de financiën van de familie Siezen op peil werden gehouden door bijdragen van kostgangers. Ze hebben er in totaal vijf gehad, bijv. een Lutherse predikant uit Rotterdam,die al zes maanden na zijn komst stierf aan eene geheele en spoedig toenemende teering, nog geen veertig jaar oud.
Negentien jaar lang hadden ze Jacobus Lambreghts over de vloer, een koopman uit Amsterdam en zes jaar lang een oude weduwe.

En weer probeerde Jacobus, in maart 1865, om salarisverhoging te krijgen. Het gezin telde inmiddels vijf kinderen, maar het hadden er zes kunnen zijn, aangezien één kind jong gestorven is.
Bovendien wil Jacobus, dat hij een geldelijke ondersteuning krijg om zijn vrouw in een weduwenfonds in te kopen. Had hij een voorgevoel dat het niet goed met hem zou gaan?

In oktober 1865 werd er voor Jacobus een vervanger als voorlezer en voorzanger gezocht, omdat het inderdaad niet goed met hem ging (een slepende ongesteldheid)
Er was iemand die dat wel voor fl 11,50 per dienst wilde doen, maar daar schrok de kerkeraad voor terug en besloot zich op andere wijze te behelpen zijnde voorlopig door den predikant heden met goed gevolg de zang bestuurd en geleid.

De kerkeraad bleef zich zorgen waken over de toestand van Jacobus; het ziet er dan ook niet rooskleurig uit. Er worden zelfs twee artsen ingeschakeld om hem te onder zoeken; het was niet bevredigend; geheele verlamming der onderdeelen, ale gevolg van verzwakking van de ruggegraad, was te voorzien; die ernstige toestand werd veelzijdig besproken, en ontstond de vraag: Wat te doen? Vooral met het oog op het onderwijs.
In januari 1866 werd er nogmaals een onderzoek gedaan door één van de artsen en dit consult leidde er toe dat aan herstel niet meer te denken valt, en in het treurig vooruitzicht van een lang en bitter lijden, de raad was gegeven de patiënt in Rotterdam te doen verplegen tot aan zijn dood, heeft de kerkeraad, daar deze raad, afgescheiden van andere onoverkomenlijke bezwaren, gemeend om de hoogst aanzienlijke er aan verbonden kosten niet op te volgen was, besloten, na de Hr Severain en Dr Daams (de twee artsen) voor hunne diensten te hebben bedankt, Dr Batenburg, van Herveld te verzoeken over te komen, de toestand van de patient te onderzoeken, en, bij redelijke hoop van herstelling onder Gods zegen, te behandelen.
Eén van de artsen diende later een rekening in ad fl 112,-, een derde gedeelte van Jacobus' jaarinkomen...

Op 25 januari 1866 vond het onderzoek door dr. Batenburg plaats: dat onderzoek was in zoo verre althans bevredigend dat de patient niet tegen viel; dat de toestand van de ruggegraad en de vastheid van de benen bij het opstaan van dien aard zijn bevonden, dat, hoe zorgelijk ook, niet alle hoop op herstel bepaald voor buiten gesloten.

De kerkeraad heeft Zed. (de arts) verzocht de genezing onder Hooger hulp te willen beproeven, waartoe Zed. genegen zich heeft vertoond; God moge in zijn genade de middelen zegenen en de zieke voor zijn gezin bewaren bij het leven, en terug te schenken vroegere gezondheid en sterkte, is ons aller bede en wensch, want waarlijk, althans naar menschelijk inzicht, zou een voortdurend sukkelend lijden opgevolgd door de dood, voor vrouw & kinderen, dan van alle inkomen beroofd, een niet te herstellen ramp geacht moeten worden.

Op 3 maart 1866 bracht dr Batenburg nogmaals een bezoek aan Jacobus en gaf, na ingesteld onderzoek, den kerkeraad tot dat einde vergadert, de verzekering, dat vooruitgang bij de patiënt te bespeuren, en hoop op herstel er was, zoo ten minste in alles de gegeven voorschriften ten strengelijk en stipt worden opgevolgd.
Deze verzekering deed de kerkeraad groot genoegen zoo in het belang der familie als dat der fondsen; trouwens zwaar zou de slag treffen de ongelukkige vrouw met zoo veele onverzorgde kinderen, en mede de fondsen, bij zoo aanzienlijk reeds gedane opoffering, wegens verstrekte geneeskundige hulp bij verschillende geneesheren en andere uitgaven, zoo later de achter gebleven weduwe & kinderen, als zonder twijfel moest geschieden, geheel ten laste kwam van de Diaconie.
Het is te hopen dat des geneesheers gunstige zienswijze zich moge bevestigen, en met die van anderen, die vrezen, dat des geneesheers gevoelen, te gunstig gegeven, en het eind zal worden bevonden, zich niet te bevestigen.

Op 17 april 1866 werd Jacobus aan zijn rug geopereerd. Onder welke omstandigheden en waar dit gebeurde is niet bekend. In die tijd was van antiseptische middelen nog weinig bekend, men hoopte dat ten gevolge van de operatie, zoo aan de gemaakte wonde Been versterving ontstaat de man voor zijn gezin zal behouden worden.
Of de operatie met of zonder verdoving is gebeurd, blijft de vraag; en wat Jacobus nu aan zijn rug gehad heeft, is ook niet duidelijk. In ieder geval is de operatie geslaagd, want Jacobus heeft weer zijn baan kunnen uitoefenen en heeft nog 23 jaar geleefd.

Gedurende zijn ziekte en herstel werd het gezin, zoals vele andere behoeftige gezinnen, door de Diaconie bedeeld met winkelwaren,brood,spek,smout,(een soort reuzel om op het brood te smeren) kachelgruis, turf, sajet, garen en lint.

In november 1873 kwam voor de zoveelste keer een aanvraag van Jacobus voor tractementsverhoging. De kerkeraad besloot toen om hem f 25,- per jaar extra te geven.
Dan wordt het stil om Jacobus Siezen, en zelfs heel stil als hij in 1889 overlijdt. Hij ligt begraven op het kleine protestantse gedeelte van het kerkhof in Batenburg. In 1900 overlijdt Alida Siezen-Rensen, waarschijnlijk in het huis van haar dochter Anna in Lienden, niet ver van Batenburg. Alida ligt naast haar man begraven.
Tot 1981 hebben hun grafstenen daar onaangeroerd gestaan. In dat jaar vonden vandalen het nodig om de stenen in tweeën te slaan....

Krantenartikel

Vanaf 1919 hebber er geen Siezens meer in Batenburg gewoond. Ook daar is inmiddels veel veranderd. Zelfs de loop van de Maas werd gewijzigd.

Een enkele heel oude inwoner van Batenburg wist in 1980 zich nog de naam Siezen te herinneren, voornamelijk van tante Marie Siezen, de oudste dochter van Jacobus. Ze had daar een postkantoortje en ze was officieel "brieven­gaarster".Maar waarschijnlijk was het geheugen van die oude inwoner wel gesterkt door het regelmatig op de televisie verschijnen van een achter-achter-kleinzoon van Jacobus...

Grafzerken